MADRID (Reuters) – De 15e-eeuwse ontdekkingsreiziger Christoffel Columbus was een Sefardische Jood uit West-Europa nadat hij DNA-analyse had gebruikt om een eeuwenoud mysterie op te lossen, zeiden Spaanse wetenschappers zaterdag.
Verschillende landen hebben de oorsprong en de laatste rustplaats betwist van de controversiële figuur die vanaf de jaren 1890 door Spanje gefinancierde expedities leidde en daarmee de weg vrijmaakte voor de Europese verovering van Amerika.
Veel historici hebben de traditionele theorie dat Columbus uit Genua, Italië kwam, in twijfel getrokken. Andere theorieën variëren van Spaans of Grieks-joods tot Baskisch, Portugees of Brits.
Om het mysterie op te lossen voerden onderzoekers een 22 jaar durend onderzoek uit, geleid door forensisch expert Miguel Llorente, door kleine monsters te testen van overblijfselen begraven in de kathedraal van Sevilla, die de autoriteiten daar lange tijd als de laatste rustplaats van Columbus hebben beschouwd, hoewel er concurrerende beweringen zijn.
Ze vergeleken hen met bekende familieleden en nakomelingen, en hun bevindingen werden zaterdag bekendgemaakt in een documentaire genaamd “Columbus’ DNA: The True Origin” op de Spaanse nationale omroep TVE.
“We hebben DNA van Christopher Columbus, heel gedeeltelijk, maar genoeg. We hebben DNA van zijn zoon Hernando Colón”, zei Llorente in het programma.
“Zowel in het Y-chromosoom (mannelijk) als in het mitochondriale DNA (overgedragen door de moeder) van Hernando zijn er kenmerken die consistent zijn met Joodse afkomst.”
Ongeveer 300.000 joden woonden in Spanje voordat de katholieke vorsten Isabella en Ferdinand joden en moslims de opdracht gaven zich tot het katholieke geloof te bekeren of het land te verlaten. Velen vestigden zich over de hele wereld. Het woord Sefardische komt van Sefarad, of Spanje in het Hebreeuws.
Na analyse van 25 mogelijke plaatsen zei Lorente dat het alleen mogelijk was om te zeggen dat Columbus in West-Europa was geboren.
Llorente zei donderdag dat ze eerdere theorieën hadden bevestigd dat de overblijfselen in de kathedraal van Sevilla toebehoorden aan Columbus.
De zoektocht naar de nationaliteit van Columbus werd bemoeilijkt door een aantal factoren, waaronder de grote hoeveelheid gegevens. “Maar het resultaat is vrijwel volledig betrouwbaar”, zei Llorente.
Columbus stierf in Valladolid, Spanje, in 1506, maar wilde begraven worden op het eiland Hispaniola, dat tegenwoordig wordt gedeeld door de Dominicaanse Republiek en Haïti. Zijn stoffelijk overschot werd daar in 1542 overgebracht, in 1795 naar Cuba en vervolgens, zoals lang werd gedacht in Spanje, in 1898 naar Sevilla.